Welk dier ben jij?

 

 

Nadenken over je eigenschappen en kwaliteiten.

Deze oefening helpt leerlingen om elkaars eigenschappen in hun waarde te zien.
Print de 4 dieren uit op A3 en hang ze in verschillende hoeken van het lokaal.

 

1. Laat de leerlingen naar het dier lopen waar ze gevoelsmatig het meest op lijken.

    Laat leerlingen die bij elkaar in de hoek staan waarom ze voor dit dier gekozen hebben.
2. Bespreek dit klassikaal; welke eigenschappen heeft ieder dier, waarom staan leerlingen daar?

    Leerlingen mogen elkaar vragen stellen.
3. Laat leerlingen nadenken op welk dier ze het minst lijken en laat ze naar die hoek kijken.

   Wie staat daar, en wat merk je hiervan in de klas?
4. Laat de leerlingen lopen naar het dier waar ze het minst op lijken en laat ze terugkijken naar hun eerste hoek. 

    Wie staat er nu bij ‘hun’ dier? Wat doet dit met je?

5. Stuur tijdens het gesprek aan op de kwaliteiten van de dieren.

    Sommigen zullen een leeuw lui noemen, terwijl deze erg efficiënt is.

    Een vogel lijkt voor de één maar een buitenstaander, terwijl de ander het ziet als een dier met overzicht.

    Vooral de omslag van iets negatiefs naar een kwaliteit is erg interessant.

 

Geef leerlingen aan het einde van de activiteit de ruimte om ideeën voor hun zelfportret vast te leggen.